Opbouw intervisie bijeenkomsten
De groepsgrootte zal uit minimaal vier en maximaal zes deelnemers bestaan. Tijdens de bijeenkomsten brengt de deelnemer casuïstiek in uit de eigen beroepspraktijk. Om de toepassing van de kernset bij de praktijkbeoordeling en examenaudits verder te harmoniseren is het van belang dat iedere kernsetauditor de kernset op dezelfde wijze interpreteert. Wat gaat goed, wat minder goed. Ervaringen worden gedeeld. Voor een ieder moet duidelijk zijn, wat de norm is.
Bij de intervisiebijeenkomst zal een ‘voorzitter’ (docent NIPA) aanwezig zijn om de intervisie te leiden. Bij de intervisie wordt gebruikt gemaakt van de incidentmethode.
Uitgangspunten intervisie;
• Gelijkwaardigheid van gezag, ervaring en inzet:
er zijn geen gezagsverhoudingen binnen de groep (er zijn geen leidinggevenden van deelnemers aanwezig).
• Vertrouwelijkheid: wat er binnen de intervisiegroep besproken wordt, blijft onder elkaar.
• Heeft praktische zaken op orde: bij aanvang is duidelijk, wie een vraag inbrengt, en dat de deelnemers vooraf weten wat de agendapunten zijn.
• Bestaat uit maximaal zes deelnemers: hiermee wordt een veilig (leer)klimaat gecreëerd zodat de deelnemers zich ook vrij voelen om casuïstiek te delen en te bespreken.
Leerdoelen
Na het bijwonen van een intervisiebijeenkomst kan de deelnemer:
• een casus uit de eigen beroepspraktijk beschrijven;
• casussen uit de eigen beroepspraktijk en uit de beroepspraktijk van de groepsgenoten diepgaand onderzoeken;
• reflecteren op inhoud van een of meerdere vragen of casussen bij auditbeoordelingen;
• harmonisatieresultaten uit intervisie-bijeenkomsten toepassen in de beroepspraktijk;
• nieuwe inzichten inzetten in de toepassing van de kernset en vertalen naar het eigen handelen bij de auditbeoordelingen.